Op weg richting de hoofdingang valt me meteen de banner op met de tekst ‘Beekvliet hou woord’. Ik sluit mijn ogen. Het is 1980. Ik hoor weer woorden in de schoolvijver spartelen als vliegende vissen in en uit het water: Stroom. Woord. Zicht. Stand. Hou.
De vijver ligt nu ergens anders, het geluid dat er vandaan komt zijn dikke regendruppels tijdens een pittige lentebui. Ik open mijn ogen, kijk omhoog en zie een vrolijk gekleurd, groot gebouw voor me. Beekvliet. Het is 2025. Ik ben terug. Vanavond de eerste vergadering als nieuw redactielid van Tempora Nostra. Met allemaal oud-Beekvlieters, in de personeelskamer.
De herinneringen aan mijn Beekvliettijd zijn springlevend. ‘Van den Vos Reynaerde’ voorgelezen door mijn held Jos Princée, terwijl hij over de tafels heen liep. Marcus habet dolorem in venterum. Rennen-rennen-rennen naar de kantine voor een plek aan tafel om te rikken. In de pauze stiekem naar het bouwvallige seminarie. Proefwerken Latijn in de aula, rector Arnold Wintjes als strenge toezichthouder op de katheder. De rug tegen de muur van de hoofdingang met opgetrokken knieën/spijkerjasje aan vol buttons sigaretjes roken. De eerste kus op de mond (getsie ) bij het fietsenrek. Het zaadje gepland voor mijn liefde voor taal. Femina, feminae, feminam en dan nog feminarum, toch?
Het is 1984. Ik voel me erg thuis op Beekvliet. Veilig vooral, gezien. Maar het wil niet lukken. Wiskunde niet. Latijn al helemaal niet. Alles behalve Nederlands en gymnastiek niet. Dus helaas houdt het op. Atheneum, journalist, zelfstandig tekstschrijver/vormgever, gelukkig getrouwd, Bosschenaar en 50-50 woonachtig in Frankrijk, het leven gaat door en tot nu toe verloopt dat grotendeels geweldig. Maar het is altijd een soort van dingetje gebleven: Beekvliet niet afgemaakt.
Als redactielid van Tempora Nostra kan ik met regelmaat – en steeds weer – iets afmaken op Beekvliet; een artikel, een interview, een redactieslag of wat dan ook dat op mijn bordje komt. Uit het Beekvlietlied: ‘En waar we zullen ankeren, dat weten we niet’… Dat klopt. En ook: ‘maar waar we zullen aankomen daar klinke’n krachtig lied’. Ik ben na 40 jaar op Beekvliet aan- en teruggekomen. Dat lied klinkt me als muziek in de oren!